Waar zal ik je laten, mijn arme kleine?

240. Joseph&Joseph 1987, p.110. Ait Waryaghar of Ibuqquyen.

 

Eni mi cem rahgah a yah denub
Donue gui a lef-ino mani tiggut l’kul i-ktub

 

“Waar zal ik je laten, mijn arme kleine?”
Stop me, mijn liefje, waar je je boek bewaart.

 

Terri Brint Joseph:
De vraag wordt gesteld door de vriend. Het meisje antwoordt dat hij haar maar in zijn binnenzak moet stoppen, zodat ze altijd bij hem is. Joseph voegt toe dat denub, vertaald als ‘arme kleine’, meestal wordt gebruikt voor kleine kinderen, maar in dit geval een koosnaampje is. Lef-ino, vertaald als ‘mijn liefje’, zijn de woorden waarmee de geliefde wordt aangesproken. Lef (of liff) betekent ook ‘alliantie’, de verbintenis die je sluit met anderen om daar wederzijds voordeel van te hebben. [Het heeft dus ook de gevoelswaarde van het Nederlandse ‘kameraad’ of ‘maatje’.]

[De liff is volgens Joseph&Joseph en Hart een centraal begrip in de organisatie van de Riffijnse samenleving. Het belangrijkst zijn natuurlijk de familierelaties en de stamverwantschap, maar daarnaast en daardoorheen bestaat er een ingewikkeld systeem van voortdurend wisselende allianties.
Opvallend is dat de affectieve betekenis van het woord liff  niet voorkomt in de izran uit de eerste helft van de vorige eeuw. In de izran uit de centrale Rif sprak de vrouw, en soms ook de man, de geliefde aan als ‘mijn duif’: ḥmam-inu. In de izran van mannen óver vrouwen is de vrouw een patrijs (taskurt); de man ziet zichzelf als roofvogel (meestal baz, valk.) Volgens Hart gebeurde dit alleen in de izran van de professionele muzikanten (de imdyazen).]

 

 

Reacties zijn gesloten.